Als vriend van het Rijksmuseum konden we donderdagochtend vroeg via de vriendenrij zonder wachten naar binnen om de Vermeer-tentoonstelling te bezoeken. Logistiek vond ik het knap georganiseerd. De eerste zaal was hopeloos vol, maar daarna loste de startdrukte zich snel op en kon je elk schilderij redelijk goed zien. Om te voorkomen dat bezoekers met hun neus op het doek gaan staan hield een halfronde balustrade hen op gepaste afstand. En konden meer bezoekers tegelijk vanuit een onbelemmerde positie het schilderij bekijken. Wonderlijk verschijnsel trouwens, dat telkens mensen recht voor het doek een plek zoeken, een foto nemen, en zonder het schilderij te bekijken doorlopen. Om later thuis de schilderijen te bekijken. Of niet.
Ik vond de vrouwenportretten tedere, verfijnde, verstilde taferelen; de stadszichten levendig en pittoresk. Het schilderij van de kantwerkster (zie foto hierboven) vond ik heel mooi, omdat zij zo vol overgave met haar werk bezig is.
Mij kenmerken bij schilderijententoonstellingen doorgaans een snelle tred en blik. Minutenlang in ademloze bewondering voor een doek staan, dat overkomt mij nooit. Mij vallen andere dingen op. Bijvoorbeeld dat Vermeer op minstens drie schilderijen van zijn beperkte oeuvre dezelfde vrouw portretteert in hetzelfde gele jasje met bontrand.
Ik kan me soms ook verbazen over de toelichtende teksten op de muur. Het kan verhelderend zijn, maar ook vergezocht gebazel. Een voorbeeld van dat laatste trof ik aan als toelichting op een van de weinige Vermeer-schilderijen met een man als hoofdfiguur: de geograaf.

In de toelichtende tekst naast dit schilderij staat onder andere:
Het daglicht valt rechtstreeks op de papieren en het voorhoofd van de geograaf, zonder tussenkomst van een wetenschappelijk instrument, waardoor Vermeer de nadruk legt op de intellectuele aandacht voor de wereld.
Ik bedoel maar…
Even later bij een kopje koffie in de restauratie hadden we goed zicht op de ruime centrale hal van het museum. En daar werd mijn aandacht gevangen door een groep middelbare scholieren, de brugklas net ontstegen. Ze moesten even wachten tot de rondleiding begon. Een paar jongens verdreven de tijd met van trappen springen, steeds van een hogere tree naar beneden, steeds baldadiger. Tot de leraar zei dat het genoeg was. De meisjes stonden elkaar balletpasjes en kleine dansjes voor en na te doen.
Allebei op zoek naar een balans tussen de uitgelaten opwinding die hoort bij een activiteit buiten het klaslokaal en een zeker ontzag voor de indrukwekkende ambiance van het Rijksmuseum.
Ik merkte weer eens dat ik meteen gegrepen word door dit soort levende taferelen met kinderen en jongeren. En dat ik dat bij schilderijen niet vaak heb.
Even later buiten werd mijn aandacht nogmaals gevangen door een kinderschare. Langs het Museumplein bewoog zich een kinderketting voort. Een juf voor en een juf achter met tussen hen in een lang lint, vastgehouden door een stuk of twintig peuters. Tien aan de ene kant met hun rechterhandjes en tien aan de andere kant met hun linkerhandjes. Ze liepen aldus netjes in het gelid onderwijl druk snaterend met hun schelle en drukke kinderstemmetjes. Wat een slimme oplossing om met een groepje peuters op straat te lopen. Dat vind ik nou ontroerend, zo’n levend kinderschilderij.