Met de komst in 1950 van hun eerste kind, mijn broer, kregen mijn ouders een eigen woning toegewezen in de Reitzstraat in de Transvaalwijk in Den Haag. De aanleg van de wijk was in 1898 goedgekeurd. Tot die tijd was het een landelijk gebied met boerderijen tussen sloten en vaarten. In 1930 was de wijk klaar. Mijn ouders, die in 1948 getrouwd zijn, hadden eerst een tijd ingewoond achter mijn ome Brams winkel, een sigarenzaak op de hoek van de Reitzstraat en de Engelenburgstraat. Het scheen daar altijd een gezellige boel te zijn geweest, de mannen kwamen daar graag voor hun rokertje en een praatje.

Het schijnt dat dit deel van de wijk eentonige revolutiebouw was van slechte kwaliteit, bedoeld voor arbeiders en de lagere middenklasse. Voor ons dus, want mijn vader werkte als kantoorbediende, zoals hij -bescheiden- zijn beroep zelf altijd op officiële documenten aanduidde. Revolutiebouw of niet, dat deerde mijn broer en mij, drie jaar na hem geboren, in het geheel niet. Mijn ouders blijkbaar wel, want in 1957 trokken wij weg uit de binnenstad naar de nieuwbouwwijk Bouwlust.
Hoewel ik slechts de eerste vier jaar van mijn leven in de Transvaalwijk heb gewoond heb ik er toch een paar herinneringen aan.
Heel gelukkig voelde ik me als we met het gezin naar het strand gingen. De grote schep werd onder de stang van mijn vaders fiets gebonden. Ik ging achterop in het zitje en mijn broer werd op de tram gezet en bij de strandhalte weer opgehaald. Ik associeer naar het strand gaan vanuit de Reitzstraat altijd met wachten op de zandman, een leverancier van allerhande huishoudproducten, die hij met paard en wagen aan de man bracht. Blijkbaar is het wel eens gebeurd dat we nog iets nodig hadden van de zandman voordat we op de fiets konden stappen richting Scheveningen. Waardoor voor mij zandman en dagje strand voor altijd aan elkaar verbonden zijn.
De huizen in de Transvaalwijk hadden geen douche, er was sinds 1925 een badhuis aan de Spionkopstraat. Maar daar gingen de kinderen niet naar toe. Wij werden één keer per week op zaterdag in de teil gewassen. In de huiskamer werd een zeil neergelegd waarop mijn ouders twee teilen met warm water vulden, de grote teil voor mijn broer en de kleine voor mij. Of ik er erg dol op was weet ik niet meer, feit is dat ik nooit een waterrat ben geworden.

Een bijzondere avond was het, toen de echte Sinterklaas (die parfumachtige rook) met Zwarte Piet langs kwam bij ons thuis. Er was ook een buurmeisje bij, dat tijdelijk bij de buurvrouw woonde omdat haar ouders niet voor haar konden zorgen. Ik kende haar niet, ze was er gewoon ineens bij die avond. Met zijn allen zaten we rond de teil met cadeautjes. En in die teil bevond zich een heel groot pak, dat mij tot het laatst toepronkte. Het was dan ook een enorme teleurstelling toen dat grote pak voor het buurmeisje bleek te zijn. Terwijl ik toch zeker meende te weten, dat het eigenlijk voor mij was bedoeld. Ik kon me er maar moeilijk mee verzoenen. Kinderen van drie jaar zijn nog behoorlijk egocentrisch en daar was ik geen uitzondering op. De avond werd nog dramatischer, toen Zwarte Piet zwaaiend met zijn roe op mijn broer afliep. Hij was zoals altijd ook dat jaar weer heel ondeugend geweest en moest daarom mee naar Spanje. Ik was totaal over mijn toeren, huilde en gilde, dat ze mijn broer niet mee mochten nemen. Daarna is de Sint nooit meer in levende lijve bij ons langs geweest. Tegenwoordig zou zo’n heerlijk avondje je waarschijnlijk het recht geven op een verwerkingssessie bij de psycholoog.
In 1957 toog het jonge gezin, zoals ook veel andere jonge gezinnen uit de binnenstad, naar een moderne nieuwe flat in de naoorlogse wijk Bouwlust. De teil was niet meer nodig, want de flat beschikte over een kamer, waar tot mijn verwondering het water gewoon op de grond mocht lopen. De douchecel deed zijn intrede. Dat die flat overigens ook revolutiebouw-achtige gebreken bleek te hebben stond een fijne jeugd in een groene wijk met veel leeftijdgenoten niet in de weg.